A Garden Path. In gesprek met Marc Mulders

2025, Anne van Lienden, interview uit A Garden Path

Op een grijze winterdag reis ik zuidwaarts naar landgoed Baest, de idyllische plek in Noord-Brabant waar Marc Mulders sinds 2008 woont en werkt. Het is waterkoud, er staat een gure wind, het zonlicht wordt gefilterd door het grijze wolkendek en de tuin, de akkers en de bosrand lijken alleen uit bruintinten te bestaan. We lopen langs het huis naar het atelier. De grote staldeuren staan open; hier werkt Marc, op de grens van binnen en buiten, ook in de winter. Ik kijk naar binnen en mijn ogen moeten snel omschakelen naar de heldere kleuren van zijn schilderijen. Je zou ze abstract-impressionistisch kunnen noemen. Een groter contrast met het beperkte, bruinzwarte palet van de natuur aan het einde van de winter lijkt niet mogelijk.

Marc wijst naar het schilderij dat op de ezel staat. Hij zegt:

Marc: ‘Dit doek, hier ben ik heel blij mee, dit moet zeker in de tentoonstelling in Singer Laren komen te hangen. Het heet A Garden Path, met als subtitel The gardener is gone.’

Anne: ‘Afgelopen najaar exposeerde je de serie The gardener is gone bij NQ Gallery in Antwerpen. Deze reeks ging vooraf aan je nieuwste werken met de titel A Garden Path. Kun je eerst iets meer over The gardener is gone vertellen?’

Marc: ‘De serie werd gedragen door het mooie citaat van Bob Dylan: “there’s no one here, the gardener is gone” uit zijn lied Ain’t Talkin’. Dat is een apocalyptisch nummer dat heel goed past bij die serie die iets melancholisch in zich heeft. Het gaat over een tragiek, of laat ik het zo zeggen: vorig jaar winter was ik aan het schilderen en dat ging niet goed. Er was regen, regen, regen, elke dag, de tuin overstroomde, de bomen gingen kapot en de kelder liep over. Later mislukte de ingezaaide bloemenakker en er was het wanhopig makend wereldtoneel. In dat grijze gebied, in die stemming ging ik heel geforceerd terug naar schilderijen uit de jaren 90 om de bloemen te dirigeren in de vorm van een bloemenkruis en dergelijke. Ik zocht als het ware steun om nog naar de natuur te kunnen werken.’

Anne: ‘Had je het gevoel dat je dat toen kwijt was, die steun?’

Marc: ‘Ja, zo voelde dat. Alsof ik het absoluut kwijt was. En toen werd het maart, de iris kwam gelukkig weer in bloei, de gladiool, de roos, de papaver, mijn lievelingsbloemen. Die toonden hun hart weer. Op dat moment hoorde ik dat prachtige lied van Bob Dylan waarin hij zingt van de gardener, dat is God, de tuinman van het Hof van Eden, die symboliek. Bob Dylan zingt dat die tuinman ons heeft verlaten. Ik dacht, ja precies dat ervaar ik. Ik ben nog steeds, uh….’

Marc stokt halverwege zijn zin.

Anne: ‘Gelovig?’

Marc: ‘Precies, gelovig. Al schilderend, al biddend dan. Ik heb de kerk verlaten, maar ik zie het goddelijke in de natuur, op een christelijk-boeddhistische manier. Als ik over het geloof praat – dat klinkt misschien een beetje pedant – dan voel ik heel veel gelijkenis met de prachtige woorden van Vincent van Gogh, zoals hij over het geloof schreef, dat universeel christelijk-boeddhistische principe, niks klein en kort en eng, maar goed dus…

Precies die combinatie van het bloemhart dat zich weer toont en die mooie frase in de liedtekst van Bob Dylan gaven mij een opening bij het schilderen. Er ontstond een serie grotere werken die ik heb vernoemd naar dat citaat “There is no one here, the gardener is gone”. Die schilderijen zijn allemaal rechtopstaand, en in al die doeken lijkt het of er een ruis of een turbulentie, een gestalte aanwezig is in de natuur, tussen de bloemvlekken. Alsof hij hier was, g, o, d, GOD. Hij heeft zijn echo achtergelaten met de boodschap: “doe nog beter je best, probeer een beter mens te worden, je moet zoeken in de natuur, je moet oefenen”.’

Anne: ‘In die periode, toen je net weer volop aan het schilderen was, klopten Jan Rudolph de Lorm en ik aan met de vraag of je bij Singer Laren wilde exposeren. Op de plek waar William en Anna Singer ruim een eeuw geleden een weelderige tuin lieten aanleggen bij hun huis in het kunstenaarsdorp Laren. In 2017 heeft Piet Oudolf een nieuw ontwerp gemaakt voor de tuin. Jouw doeken komen in de galerij met een serie brede ramen aan de tuin. Zo gaan je doeken straks een dialoog aan met de museumtuin. Dat zette bij jou meteen een nieuwe ontwikkeling in gang, toch?’

Marc: ‘Ja, toen het prachtige nieuwe avontuur van Singer tot mij kwam wist ik meteen, dat moeten, in tegenstelling tot deze rechtopstaande doeken, horizontale doeken zijn. De melancholische periode was afgesloten en omdat ik dankbaar ben dat ik mij ook mag verhouden tot de prachtige Piet Oudolftuin en de Larense luministen dacht ik meteen: dat moet een feest van kleur worden. Ik vond dat die nieuwe doeken landschappelijk moesten ogen, maar het horizontale formaat is ook een knipoog, in dankbaarheid, naar de late doeken van Claude Monet, zijn horizontale waterlelieschilderijen die je omarmen in de Orangerie in Parijs. Die doeken hebben het abstract-expressionisme mede mogelijk gemaakt, met Willem de Kooning en Helen Frankenthaler die ik bewonder. En ook omdat ik vind dat de verticale doeken van The gardener is gone een confronterend formaat hebben; het landschapsformaat heeft voor mij een symboliek van omhelzing, het grootste gebaar wat je kunt ervaren.’

Anne: ‘Was ook je gevoel op dat moment gekanteld?’

Marc: ‘Ja, dat verontrustende, dreigende gevoel dat ik in de winter van 2023-’24 had, was geparkeerd. Doordat de bloemen waren teruggekeerd had ik weer een prettiger gevoel van hoop door schoonheid en het vertrouwen in de cycli; het ritme van de natuur. Dat na de tragiek op het wereldtoneel jouw kinderen of kleinkinderen een nieuwe flowerpowergeneratie kunnen worden.’

Anne: ‘Mooi! En vanaf de zomer van 2024 had je de tuin van Singer Laren en Piet Oudolfs ontwerptekeningen daarvoor in je hoofd. En een van zijn boeken heb je hier bij de hand. Het zit al helemaal onder de olieverf. Wat inspireert jou in zijn tuinen?’

Marc, terwijl hij een toets op het schilderij op de ezel aanwijst:

Marc: ‘Kijk, dit noem ik een “designertoets”, deze toets gloreert, hij is tegelijkertijd bescheiden en super aanwezig dankzij de rustpartijen van oranje, roze en grijs om hem heen. Deze toets mag er zijn omdat het eromheen bijna een minituin is. Hier zie je dat ik een veegbeweging heb gemaakt met een waaierpenseel in de natte groene verf, waardoor je de suggestie krijgt van flora en fauna.

Precies datgene wat ik doe, herken ik in de tuinen van Piet Oudolf. Hij kan een bepaalde bloeiende plant, een Echinacea bijvoorbeeld, laten gloreren omdat hem dat gegund wordt door de rustige tonen en texturen van andere plantensoorten eromheen. Dat is voor mij essentieel en ik zie dat als een enorme overeenkomst tussen mijn werk en zijn tuinen. Misschien klinkt het hoogdravend, maar dat moeten we dan maar even vergeten.’

Anne: ‘In A Garden Path komt ook het element van het pad om de hoek kijken. Is dat belangrijk bij het schilderen, dat je door de tuin loopt, tussen de bloemen door, dat je in direct contact staat met de natuur?’

Marc: ‘Zeker, ik heb dat op verschillende manieren gedaan. Toen ik hier kwam wonen, heb ik de boer alles laten omploegen en inzaaien met wilde bloemen, over een oppervlak van bijna twee voetbalvelden. Ik had hier dan een zee van bloemen. Dat werd vaak manshoog en daar maakte ik met een bosmaaier paden in. Je loopt dan op een smal paadje waar je net in past en dan ga je op in de kleuren en geuren en geluiden. Want in dat bloemenmengsel zitten koren en boekweit en daar komen veel vlinders en bijen op af. Die hoor je dan zoemen. Dat is sprookjesachtig, bedwelmend mooi. Als ik daar liep, had ik zoiets als een tripervaring, maar dan zonder drugs!

Piet Oudolf brengt ook paden in zijn tuinen. Die ontwerpt hij met een bepaalde sensualiteit, een slingerend pad door of om ovale of cirkelvormige plantenbedden of grassen. In de Oudolf Garten op de Vitra Campus in Weil am Rhein bijvoorbeeld. Daar is dat heel mooi te zien.’

Anne: ‘Ik zie nu, ook al is het winter, dat je tuin is veranderd sinds die beginjaren. Ben je anders gaan tuinieren?’

Marc: ‘Ja, uiteindelijk heb ik die bloemenweide een beetje moeten verlaten, want na één grote hoosbui ligt alles plat. Dus ik dacht, ik moet het meer verdelen en zodoende heb ik meer vaste planten geplant en cirkels aangelegd voor bloemen die ingezaaid worden. Daarom zeg ik met een beetje weemoed: had ik toen Piet Oudolf maar durven te vragen. Dat zou heel bijzonder zijn geweest. Ik heb altijd maar wat aangerommeld, omdat ik totaal geen kennis van tuinieren heb. Maar al onderzoekend heb ik wel 15 jaar lang kunnen experimenteren met de tuin. Gelukkig heb ik er door de jaren heen foto’s van gemaakt die een soort verslag zijn van mijn zoektocht. Ze maken duidelijk hoe groot het verschil is met de bloemige schilderijen die ik tot 17 jaar geleden maakte in het atelier in de kloosterschool in Tilburg. Daar zette ik emmers vol bloemen neer die ik liet komen van de bloemenveiling in Aalsmeer. Ik keek er een paar aan en die ging ik verdelen over het vlak, als het ware in de vorm van een bloemetjespatroon. Het was redelijk abstract, maar als toeschouwer zag je: dit zijn rozen, irissen. Ze waren dus nog steeds herkenbaar, wat nu niet meer zo is.

Toen ik hier kwam, zag ik een bloem staan in het weiland en toen dacht ik, ik hoef de bloemen niet meer te kopen, ze staan er al of ik zaai ze in. Als ik naar ze keek, zag ik in de verte niet meer de blinde muur van mijn atelier, maar een boszoom. Als ik mij niet meer concentreer op het bloemhart, wat van symbolische waarde voor mij is, wat een tragiek heeft van fragiliteit en van bloei en ook van een wond. Als ik nou de ruimte van de bloem tot de boszoom pak, dan wordt het conceptueler. Die ruimte is abstract, van een andere spiritualiteit die meer over hoop en toekomst gaat. Dat was een hele mooie ontdekking en toen werden mijn schilderijen minder figuratief, abstract.’

Anne: ‘En, hoe is het sindsdien gegaan?’

Marc: ‘Dan worstel je verder als schilder en daarom ben ik heel blij met het schilderij waar we hier voor staan. Dan voel ik ineens, misschien een cliché om dat zo te zeggen, maar dit doek had ik niet gemaakt toen ik 20, 30 of 40 was. Daarmee wil ik helemaal niet zeggen dat hoe ouder je wordt, hoe beter de schilderijen worden die je maakt. Het kan ook helemaal de tegengestelde richting op gaan. De laatste maanden heb ik ook weer veel doeken vernietigd. Gelukkig zit het in dit schilderij wel. Hier komt veel in samen, met als dank de focus op de tuinen, de schetsen van Piet Oudolf en de Larense luministen. Zoals dat ook voor een singer-songwriter geldt, jagen een aantal inspiratiebronnen je ook enorm op in de goede zin van het woord.’

Bij het schilderij op de ezel:

Anne: ‘Wanneer heb je dit schilderij gemaakt?’

Marc: ‘In november.’

Anne: ‘Dus toen bloeiden er helemaal geen bloemen meer in de tuin.’

Marc: ‘Nee, het motief hoeft ook niet meer letterlijk aanwezig te zijn, maar juist in mijn geheugen, samen met de herinneringen aan de tuinen van Piet Oudolf en de opengeslagen boeken en het steeds kijken in de boeken naar de werken van de Larense luministen, bouw ik een reservoir van herinneringen op. Ook van 40 jaar schilderen. Ik denk dat als ik morgen op een andere planeet zou staan, en ik zou nooit meer in levende lijve een tuin zien, dat ik nog genoeg in mijn hoofd zou hebben om nog 20 jaar de tuin te schilderen, min of meer dan. Omdat ik ook in die abstractie zit. Willem de Kooning is op een gegeven moment naar Long Island verhuisd. Daar is hij die prachtige landschappelijke schilderijen gaan maken, maar die eerste schilderijen, een soort evenknieën van die latere landschappen, zijn gemaakt in de stad New York.’

Anne: ‘Je hebt hier ook een vrij donker doek staan, in lila-paarse tinten, een Nocturne. Kun je daar wat over vertellen?’

Marc: ‘Met de Nocturnes ben ik acht jaar geleden begonnen toen ik een expositie had bij Piet Hein Eek. Hij heeft mijn buitenatelier gemaakt dat zwart moest zijn van buiten. We hadden toen een gesprek over het avondlandschap en de term nocturne, ook in de muziek. Om de zoveel tijd komen de Nocturnes terug. Deze heb ik gemaakt rond Kerstmis. Het is dan natuurlijk heel vroeg donker en in die dagen was het heel mistig en de hele dag grijs. Toen hoorde ik ook weer muziek, dat prachtige nummer van Jimi Hendrix, Purple Haze. Dat nummer gaat over een bepaalde drug, maar voor mij is het ook een atmosferische gesteldheid in de schilderkunst. Ik vond dat heel mooi, om in die grijze dagen waarin ik in de koude door stond te schilderen, om de eenzame kleurvlek in de mist uit te lichten, net als de eenzaamheid van een bepaalde kleurtoon in de tuin van Piet Oudolf. Het afsterven van de planten in de herfst en winter is niet voor iedereen een appetijtelijk gezicht, maar Oudolf vindt dat juist mooi. Daar zit ook een bepaalde emotionele geladenheid in, tussen aanhalingstekens tragiek.’

Anne: ‘En jij haalt er alsnog veel kleur uit’.

Marc: ‘Ja, precies. Voor mij is zo’n transparante plek, de opening in de compositie ook belangrijk. In die grijze mistdagen kan ik niet tot die barbiekleuren komen, om het zo maar te zeggen, dat gaat echt even te ver, dan moet toch echt de zon schijnen.’

Anne: ‘Maar toch wil je het in A Garden Path laten zien.’

Marc: ‘Ja, ik vind het juist essentieel om dit doek in Singer te exposeren, als een tegenhanger van de serie. Zo zie ik ook de vissen die ik in een bepaalde roes heb geschilderd. Toen ik vorig jaar werkte aan de serie The gardener is gone, die over melancholie gaat, wilde ik dat er iets van een gedaante in de doeken aanwezig was, om te laten zien dat er toch weer een dialoog mogelijk is. Toen heb ik uit mijn hoofd weer een vis geschilderd, Ichtus, de schuilnaam van Christus in de catacomben. Afgelopen december heb ik ook weer een aantal doeken met vissen geschilderd, opnieuw uit mijn hoofd. Toen ging het vooral om de wond die de vis met zich mee draagt, zijn opgekrulde schubbenhuid, waar zich het binnenste toont. Het gaat over de tragiek van het leven en de dood. De ene seconde leef je, de andere kun je er niet meer zijn. Het is aandoenlijk, het kopje staat omhoog, hij is niet meer. Het is bijna een embleem. Dat lijkt me mooi op de wand in Singer, dat deze gestalte ook aanwezig is. Het is voor mij de wond, een verwijzing naar de situatie in de wereld, het is de wond van nu.’

Anne: ‘En toch verschijnt deze vis uit een bloemrijke, hoopvolle omgeving in de lijn met de serie A Garden Path, uit de vormen, texturen en kleuren in de tuin.’

Marc: ‘Ja, absoluut!’

<p>Links: Jan Sluijters, <em>Larens landschap met fietsers</em>, circa 1910-1911, olieverf op doek, 51 x 71 cm, Singer Laren, schenking Collectie Nardin. Rechts: Co Breman, <em>Hooipolder</em>, 1905, olieverf op doek, 44 x 71 cm, Singer Laren, bruikleen gemeente Laren</p>

Links: Jan Sluijters, Larens landschap met fietsers, circa 1910-1911, olieverf op doek, 51 x 71 cm, Singer Laren, schenking Collectie Nardin. Rechts: Co Breman, Hooipolder, 1905, olieverf op doek, 44 x 71 cm, Singer Laren, bruikleen gemeente Laren

Anne: ‘In Singer Laren heb je eerder al een aantal schilderijen van de Larense luministen gezien, en die hebben je ook geïnspireerd bij A Garden Path. Hoe werkt dat bij jou?’

Marc: ‘Een van de redenen waarom het mij als schilder gelukt is, is dat ik ook uren, dagen in de bibliotheek en in musea heb rondgebracht. Als jonge schilder onderneem je een ontdekkingsreis. Tijdens de academie heb ik Willem de Kooning ontdekt. Ik zag hem toen in een documentaire waarin hij eerst op het doek iets doet en daarna tien meter van het schilderij af in die mooie stoel gaat zitten en heel lang kijkt. Toen realiseerde ik me dat expressief schilderen helemaal niet à la Karel Appel hoeft te gaan, zoals je ziet in de beroemde film van Jan Vrijman. Maar deze bedachtzaamheid, deze precisie, daar gaat het om. Dat was voor mij een enorme eye opener. Dat een expressief gebaar bijna een zen-attitude met zich mee draagt. Daarnaast is het woord voodoo een belangrijk woord voor mij.’

Anne: ‘Leg uit!’

Marc: ‘In mijn ontdekkingsreis was Willem de Kooning dus heel belangrijk en daarna ontdekte ik Helen Frankenthaler. Op de academie leerde ik Henri Matisse en de Fauves kennen. De Larense luministen hebben natuurlijk de echo van de Franse fauvisten in zich. Al deze kunstenaars waren voor mij heel welkom omdat ik altijd al op zoek was naar of open sta voor niet zozeer de traditie van het portretschilderen of het literair verhalende, maar het voodoo-element. Daarmee bedoel ik dat je als schilder probeert macht te verkrijgen over de ruimte die voor je ligt, de natuur. En de enormiteit, het geheim van de natuur. Joseph Beuys heeft dat gedaan, die maakt op een bepaald moment ook een zonnekrans. Voor mij als schilder met het penseel, in de traditie van de grote Vincent van Gogh, waren de Larense luministen een ontdekking omdat zij zich helemaal niet te hoefden verlagen tot een goedkoop expressionistisch gebaar. Daar bedoel ik mee dat je als een schilder bijna een bezweringsformule uitspreekt. Dat proefde ik ook bij Co Breman, die op zich keurige, rustige schilderijen maakt, maar wel degelijk met een voodoo-element. Hij heeft die zonnestralen niet in een te pathetisch of expressief gebaar vastgelegd, maar juist in een pijnlijke precisie. In het normaal tonen wordt het heel erg, in de goede zin van het woord. Dat schilderij met die hooimijten is een goed voorbeeld daarvan.’

Anne: ‘Bedoel je dat hij, in zijn doel om de zindering van het licht weer te geven, iets visualiseerde dat boven de zichtbare werkelijkheid uitstijgt?’

Marc: ‘Ja, die bulten zijn voor mij meer dan hooimijten, het zijn ook gestalten, gedaantes. Een verschijning van de natuur, zoals ook een mooie boomstronk je fantasie kan prikkelen. Als ik daar in 1905 had gestaan had ik dat landschappelijke tafereel ook willen attaqueren met een belofte naar de abstractie. En omgekeerd, had hij hier nu als jonge schilder rondgelopen, dan had hij in de traditie van nu het landschap proberen te geselen. En daarin voel ik een zekere verwantschap met de Larense luministen.’

Anne: ‘Als je het zo omschrijft, zou ik zeggen dat ook Jan Sluijters heel spiritueel was, in ieder geval toen hij in Laren schilderde. Er was iets sjamanistisch in de manier waarop hij de sensatie die hij onderging bij het zien van het landschap in de felle oktoberzon of bij het mysterieuze licht tijdens een maansverduistering als het ware wilde bezweren. Sommige mensen zeggen dat er in het Gooi sterke aardstralen aanwezig zijn, waardoor de kracht van de natuur daar bijzonder voelbaar is.’

Marc: ‘En niet te vergeten de theosofie en antroposofie die daar op dat moment een way of life waren. Had ik daar ook met mijn ezeltje gestaan, naast Sluijters en Breman, dan had ik ook een luministisch doek geschilderd, maar ik heb de abstractie, de erfenis van Monet, De Kooning, Frankenthaler. Dat zijn de schilders die mij altijd hebben vergezeld. En daarom vind ik het een eer dat ik in het thuis van de Larense luministen mag exposeren. En dat in de andere tentoonstelling in Singer straks, Lokroep van de natuur, ook een van mijn doeken komt te hangen, naast een van hen, samen.’

Anne van Lienden